Kapper

‘Je moet naar de kapper jongen.’ ‘O ja?’ ‘Ja, het is veel te lang.’ ‘O Ja, nou ja, dat klopt wel. Maar ik kom er niet aan toe. En bij de kapper moet je praten. Daar houd ik niet van.’
‘Neem een andere kapper.’ ‘Hoe kom je aan een kapper? Weet jij het? Heb jij een goeie kapper die niets zegt?’ ‘Ik heb een hele leuke kapper ja. Maar hij praat wel.’ ‘Daar heb je het al. En waarover praten jullie dan?’ ‘Over alles. Het leven. Zijn vriendin. Mijn werk. Het weer. Andere klanten. Weet ik veel. Je lult gewoon wat.”Dat is het hem juist, dat lukt mij niet.’ ‘Stel je niet aan man, je kunt lullen als de beste.’
Dit soort gesprekken spelen zich in mijn hoofd af als ik naar de kapper moet. Het is eigenlijk altijd een probleem geweest. De kapper. Zou ik zijn opgegroeid in het verkeerde tijdvak? Toen ik jong was, zeg een jaar of 14, 15, was lang haar een statement, wat zeg ik, een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid. Je had er daverende ruzies met je ouders over. Maar uiteindelijk ging je toch. Kort, maar gedekt. Bloempotkapsel. Alleen de dode puntjes. Dat soort uitdrukkingen hielden verband met de kapper, en daarom alleen al was het een verschrikking.
Wat de zaken nog verder compliceerde, was dat de kapper geen begrip had voor het standpunt van een onwillige klant. Met sadistisch genoegen hanteerde hij de schaar. Nu ik het me voor de geest haal: het kan ook Freud zijn die aan de basis van mijn kappersprobleem staat. Alleen al het geluid van de schaar, je denkt toch onwillekeurig aan alle andere dingen die een schaar kan afknippen.
Enfin. Met het klimmen der jaren (een fijne uitdrukking waar het puffen en zuchten in doorklinkt) ben ik de kapper toch anders gaan zien. Om te beginnen is hij een zij geworden; ik laat me liever door een vrouw knippen dan door een man. Dat is ook vrij normaal, het onderscheid tussen dames- en herenkappers is verdwenen.
Ten tweede is het ook voor mannen gewoon geworden hun uiterlijk te verzorgen. Dat was het natuurlijk altijd al, maar vroeger was het strikt genomen alleen maar hygiƫne, zoiets als je handen wassen voor het eten, een vorm van beschaving, en tegenwoordig is het iets om het eigen ego mee te strelen dan wel op te krikken. Vandaar dat je ook zulke vreemde kapsels ziet; iedereen wil zich onderscheiden van anderen. Iedereen is uniek, en niemand gewoon gewoon.
Ten derde ben ik het nu die zegt hoe ik het wil. De kapper, met andere woorden, is geen vijand meer, maar iemand wiens vaardigheid ik kan inkopen. Allemaal vooruitgang, maar toch knaagt er nog altijd iets als ik naar de kapper moet. Alsof je iets verliest. Je identiteit inlevert.
Cruciaal is het moment dat de kapper klaar is en met de handspiegel de achterkant van je hoofd laat zien. Daarna reken je af en vervolgens stap je voor het eerst met je nieuwe kapsel de straat op. Dat voelt, eerlijk is eerlijk, alsof je naakt bent. Ineens zijn alle ogen op je gevestigd, ook als niemand naar je kijkt. In je nek voelt het koud aan, alsof de wind het ineens speciaal op jou heeft voorzien.
Onwennig, je heel erg bewust van jezelf, loop je naar huis. Ja, een bezoek aan de kapper stemt nederig. Nieuw haar, een ander hoofd, een kopje kleiner, een ander mens. Het duurt gelukkig nooit lang; na een dag hoor je niemand meer over je kapsel en is alles weer bij het oude.

Martin Bril